Suzy McKee Charnas
Pocket Books, 1980, 285 blz.
Kwestie van eens af te wisselen van klassieke vampieren, dacht ik: tijd om eens een klassieker in het genre boven te halen. We spreken hier eind jaren 1970, láng voor vampieren Twilightgewijs helemaal cutesy-poo waren, en even na Interview with the Vampire.
Edward Weyland (niet zijn echte naam) is een roofdier.
Akkoord, hij steekt het goed weg, achter een façade van eruditie en charme, als een vooraanstaand professor antropologie aan een degelijke universiteit, met publicaties en alles erop en eraan. Maar dat neemt niet weg dat hij zichzelf niet als menselijk beschouwt, en dat hij mensen als niet meer dan slachtvee ziet.
Hij is niet slecht, hij is niet goed, gewoon: anders. Geen empathie met zijn voedsel, en net genoeg sociale vaardigheden om voor normaal door te gaan.
Weyland is geen bovennatuurlijke vampier: het is zuiver biologisch. Hij heeft een uiterst lang leven, voor zover we het te weten komen moet hij al sinds het stenen tijdperk rondlopen. Hij voedt zich door bloed te zuigen via een soort steeknaald onder zijn tong, en om de paar decennia gaat hij in een soort “winterslaap”, wordt hij wakker met nauwelijks herinneringen aan zijn vorige identiteiten, en maakt hij zichzelf een nieuw personage.
The Vampire Tapestry zijn vijf vignetten uit het leven van Weyland. In het eerste is hij een ver personage in het verhaal van een kuisvrouw, die in een flits doorheeft wat hij is, en als hij haar wil aanvallen, schiet ze hem neer.
In het tweede stuk zit hij gevangen, met een heel klein beetje –maar nauwelijks, eigenlijk– interactie mat één van zijn bewakers.
In het derde wil hij terugkeren naar zijn werk van het eerste verhaal, maar moet hij verplicht op therapie. En daar besefte ik dat we met het verhaal dichter bij de persoon komen: hier is er dialoog, en zelfs iets dat hij misschien in al zijn jaren nooit had: een soort relatie.
In deel vier is Weyland nét verhuisd naar Albuquerque, en zitten we in zijn hoofd tijdens een voorstelling van Tosca en leert hij meer over zichzelf dan hij eigenlijk wou weten. En in deel vijf komen alle chickens home to roost, als het ware.
Hm. Vreemd boek. Ik begon er ’s avonds laat aan, en ik ben niet gestopt tot het uit was. Da’s een redelijk duidelijk teken dat ik het goed vond, dus. Maar als ik wat rondkijk op het internet, zie ik dat er redelijk veel mensen zijn die er helemaal niets aan vinden. Saai, ééndimensionaal, onsympathiek hoofdpersonage… weird.
Ik vond net het omgekeerde. Boeiend, intrigerend, een alsmaar interessanter wordend hoofdpersonage, en treffend neergepote nevenpersonages.
We zullen het maar op polariserend houden, zeker?
Pingback: Gelezen: Paladin of Souls - Michel Vuijlsteke's weblog