Tirza

Gelezen op

Arnon Grunberg
Nijgh & Van Ditmar, 2006, 432 blz.

Ik moest dit boek lezen, er werd mij gezegd dat het goed was en dat ik het goed zou vinden. Dat werd gezegd door iemand die ik behoorlijk vertrouw in dergelijke zaken, dus dan doe ik dat ook.

Ronduit toegegeven: ik heb het doorgaans niet voor het Nederlandstalige boek. Een reus in Nederland en Vlaanderen, da’s vaak zoiets als De Gootste Dwerg Ter Wereld, en het overkomt me bijzonder weinig dat ik volwassenenboeken lees in het Nederlands waar ik geen krullende tenen van krijg.

Kinder- en jeugdliteratuur, daar vind ik dan wel weer dat ons taalgebied helemaal meespeelt in de Primera división, maar dit geheel terzijde.

Tirza, dus. Van Arnon Grunberg, ik zie hem wel eens voorbijkomen in het links vod Humo. Ik vind het daar een arrogante vent, maar —vide Orson Scott Card— ook onuitstaanbare mensen schrijven soms prachtige boeken, dus ik blijf helemaal open. Echt, echt waar.

*
*     *

Ahem.Het is geen goed teken, schreef ik gisteren op Facebook, dat de eerste pagina van een boek waar ik met open geest naartoe kom, mij al meteen mateloos irriteert.

Dat taaltje, het stoort mij evenveel als Vlaamse films en series in een soort tussentaal die niemand ooit gesproken heeft of zal spreken. De interacties tussen mensen zijn onecht. Dialogen gekunsteld. Es handelt sich hier um ein Verbrechen-Derrick-Nederlands. Mooi en Meedogenloos-gesprekken, compleet met de rug naar elkaar, het glas in de hand en de blik op oneindig in de camera.

Het probeert goed over te komen, maar het is klinisch, het is vals, het is plastiek (“plastic”, moet ik zeggen, vermoed ik).

Ik besluit bij te houden wat ik denk terwijl ik het lees. Niet dat ik objectief wil zijn — welke recensent is ooit objectief, en is het dan nog wel een recensent? — maar wel dat ik niet wil vervallen in “ik vond het maar niets” of “het is een uitstekend boek, maar je moet er wel wat aan gewoon worden, aan die Grunberg”.

Ik wil bijhouden wat ik er goed aan vond en wat ik er slecht aan vond, terwijl ik het aan het lezen ben. Geen paginanummers: ik lees op Kindle, tablet en telefoon.

*
*     *

11%. Waarom lees ik dit? Een saai en depressief verhaal over saaie en deprimerende mensen. Gemene mensen ook: er zit niet één personage bij waar ik ook maar iets voor voel. Laat mij raden: op het einde komt alles goed, of niet. Tot nog toe kan het mij niet schelen welk van de twee.

15%. Nieuwsflits: ruzies tussen mensen die elkaar een half leven kennen, zijn pijnlijk. In verwant nieuws: Paus kakt in bos. Gênant boek, tot nog toe. “Sommige dingen spreek je beter niet uit”, laat Grunberg een van zijn personages zeggen. Ik vind het al een tijdje spijtig dat Grunberg zijn eigen raad niet opvolgt.

17%. “Het woordje voorlijk lag hem in de mond bestorven.” Een Nederlander weet wellicht wat dat wil zeggen. Ik niet. Ik begrijp Engelstalige boeken beter, besef ik, dan boeken door Nederlanders geschreven.

*
*     *

21%. Grunberg schrijft bordkartonnen personages. Zeer dik bordkarton, loodzwaar bordkarton, maar het blijft eendimensionaal.

Ik ken de man niet, maar ik stel hem mij voor als een jongetje van achtentwintig dat doet alsof het zich kan inbeelden wat een vijftiger voelt. Als een verstokte vrijgezel die denkt dat hij wel weet hoe het zou zijn om vader te zijn.

Als een vis die een roman over wielrennen schrijft.

*
*     *

23%. Urgh, ik word zo moe van die voortdurend puberaal transparante schrijvelarij van die Grunberg. Constant over “mijn dochter” spreken en “de echtgenote” — jaaaaa, kerel, we hebben het al door. Al sinds pakweg bladzijde drie van het boek, kerel. Misschien dat de juryleden van de Grote Literatuurprijzen het graag iets nadrukkelijker verteld worden dat, inderdaad, jaja, zeer zeker, dit is wel degelijk van die literatuur, uweetwel, van die doorwrochte waarover nagedacht is, kijk maar, kijk maar. Ik liever niet. Voor mij mag het er iets minder dik op liggen.

*
*     *

24%. Vader heeft net zijn twee jonge tienerdochters al tierend en briesend gevraagd wie van hen vandaag op school in de reet geneukt werd. Kinderen reageren daar volgens Grunberg niet met angst of ontzetting of zo op, maar wel met een mengeling van nieuwsgierigheid en verbazing. Er, yeah, right.  

34%. Dubbel u de fuk. Heb ik echt net minutenlang een pseudoquasivrijscène ondergaan? Lemonparty is appetijtelijker, en ik begin te betwijfelen dat Grunberg ooit met iemand sex heeft gehad.

49%. Grunberg over tieners: ik geloof hem even veel als was het een hagedis die het over Rembrandt heeft.

Euh serieus, ben ik hier iets aan het missen of zo? Ik geloof geen halve minuut wat in dat boek gebeurt. Dit boek gaat niet over mensen, maar over personages in een boek.

*
*     *

53%. Is het écht teveel gevraagd om zo rond de helft van een boek een beetje evolutie in de personages te zien? Of een glimp van waar ze vandaan komen en waar ze naartoe gaan? Ik snap het ondertussen, dat de vader een akelige kapotte mens is, en dat de moeder een krankzinnige kapotte vrouw is, en dat de dochters kapotte kinderen zijn. Een beter schrijver kan dat op een paar bladzijden overbrengen, heeft geen eindeloze mokerslag na mokerslag nodig.

Het hoofdpersonage is al A, B en C kwijt? Laat me raden, hij gaat in de loop van de rest van het boek ook nog D tot en met Z kwijtraken.

Hint, beste Arnon: miserie op miserie op miserie, dat wordt na een tijdje écht niet aangrijpend of ontroerend. Dat wordt karikaturaal en licht belachelijk.

*
*     *

57%. Godbetert, krijgen we dat nu weer: de obligate oh my hoe gewáágd vrijscène tussen de oudere man en het jongere meisje. Het equivalent van de tetten van Tatjana Simić in Flodder, zullen we maar zeggen. Soldaat van Oranje, Turks Fruit, haal boven de Hollandse Filmkens met een obligate streep sex erin.

Grunberg beschrijft sex overigens als een vegetariër met een vogelfobie, die probeert uit te leggen hoe een kip te slachten en te ontbenen: “Na enig zoeken en rondtasten heeft hij haar clitoris gevonden en nu laat hij niet los” — whatever, gast.

En godhemel, wat heeft hij een talent om elke vorm van verrassing of ontdekking uit een verhaal te houden. “Hier, beste lezer”, zegt hij, “ik zal je hand vastnemen. Kijk, dit is het eerste tafereel. En hier, het tweede tafereel. Hier is een briefje met wat ik wil dat je hiervan vindt. En nu gaan we naar het derde tafereel. Heb je al gemerkt dat dit een echo is van het eerste tafereel? Neen? Wacht, ik leg het er even vingerdik op. Snap je het nu?”

*
*     *

62%. Deel twee van de drie is gedaan. Een (puberale) oefening in klinisch schrijven, vind ik het tot nog toe. Ik word er warm noch koud van, het boeit me niet, geen enkel van de (banale) personages kunnen me iets schelen.

Nog een kleine veertig procent en ik ben ervan af. Zucht. Het is worstelen, dit boek. Ik heb zin om een potlood te nemen en aantekeningen te maken in de marge van mijn tablet. Heelder pagina’s te doorstrepen. Boze tweets te richten aan Arnon Grunberg.

*
*     *

68%. Urgh, een derde vrijscène, hoho, dat zou wel eens significant kunnen zijn, en denkt Grunberg nu écht dat we het niet dóór hebben, als hij plots van tijd verandert? Het verhaal wordt verteld in de tegenwoordige tijd, de flashbacks in de verleden tijd, en nu heeft het hoofdpersonage zijn dochter, die hij op een voetstuk zet, zien vrijen met een Marokkaan die hij niet af kan, en gaat het plots in de toekomstige wijs. Een boek waar eindeloos oeverloos gedialogeerd wordt, een personage dat zichzelf alsmaar meer als “beest” omschrijft, dat plots een kettingzaag (serieus?) naar boven tovert, en waar plots dochter-op-voetstuk en haar Marokkaans lief verdwijnen, geen letter dialoog meer voeren.

Ra ra ra, hoe loopt dat af? Come and see in deel drie van het boekje.

87%. Ik kan niet geloven dat ik een boek lees waar een Nederlander in Afrika aan een zwart meisje zegt “ik ben de ziekte van de blanke middenklasse”. Zucht. ‘t Is nu alleen nog wachten op de ontknoping.

89%. En een paar bladzijden verder, nog altijd tegen dat meisje van tien of zo: “Als zij haar stront van mijn pik likte, was ik alle ballast kwijt.” Zucht. Oh wacht, had ik dat al gezegd?

94%. Tadam dzing!, daar is de ontknoping die al een half boek geleden doorgetelefoneerd werd. Spoiler alert: het heeft iets met een Marokkaans lief en een kettingzaag te maken. TUM TUM TUM!!!

<driinnnng>
Hallo? Ja? Een ogenblikje meneer.
Arnóóóón!!
‘t Is een zekere M. Night Shyamalamanmanman aan de lijn. Hij zegt iets van een slecht filmscenario, en dat hij het graag zou terug hebben?

En nog is het niet gedaan. Serieus, het weinige poer dat er in zat is verschoten, en we moeten nóg wachten tot het gedaan is?

100%. Ik ben er helemaal door geraakt. Nee, er is niets meer gebeurd.

*
*     *

Kijk luister.

Ik vraag in een boek doorgaans niet om mededogen, zelfrelativering, een leesbare schrijfstijl, gevoel voor humor, een verhaal met een pointe, spanning, menselijkheid, degelijke karakterschetsen, herkenbaarheid, plausibiliteit, psychologisch doorzicht, dat ik iets bijleer, dat het mij boeit én dat ik als een volwassene behandeld word.

Ik ben doorgaans tevreden als één, of een paar van die elementen vaagweg aanwezig zijn.

In deze: helaas, maar geen sigaar.

Het boek leest irritant — niet moeizaam of traag, maar gewoon lastig. Het komt op mij over als een schrijver die denkt dat hij een kunstenaar is die even doet alsof hij een schrijver is — zo’n beetje Bart Peeters die Bart Peeters speelt die een tv-presentator is. Een boek geschreven zonder enige passie, voor een publiek van recensenten, leraars Nederlands en boekenjury’s.

Niemand heeft iets geleerd in dit boek, niemand is veranderd, ik heb niemand leren kennen. Er lopen een paar personages rond in het boek hoor, daar niet van. Jörgen Hofmeester, zijn ex-vrouw, zijn oudste dochter en zijn jongste dochter: allevier even levend als zo’n levensgrote cut-out van Jean-Claude Van Damme in de videotheek.

Conclusie? Ik weet het niet, maar ik heb de indruk dat het niet meteen mijn smaak is.

Pas op, ‘t is persoonlijk hé. Ik begrijp dat er veel mensen zijn die het wel een goed boek vinden. Misschien ligt het wel aan mij.

2 reacties to “Tirza”

  1. Pingback: Literatuur - Michel Vuijlsteke's weblog

  2. Mag ik de volgende zin alsnog voordragen voor de beste nederlandstalige zin van 2011:

    “Het komt op mij over als een schrijver die denkt dat hij een kunstenaar is die even doet alsof hij een schrijver is — zo’n beetje Bart Peeters die Bart Peeters speelt die een tv-presentator is.”

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *