Les voleurs d’empires 7: Un sale métier

Gelezen op

Jean Dufaux (tekst) - Martin Jamar (beeld)
Glénat, 2002, 46 blz.

Victor Hugo vraagt aan een oude vriend of hij geen papieren zou kunnen vinden voor een meisje dat Parijs uit wil raken. ’t Is mei 1871: la semaine sanglante. De troepen van Versailles nemen Parijs weer in, dood, verderf, branden, en tienduizenden mensen vermassacreerd.

Julien strompelt, dodelijk gewond, tot bij Madeleine, vertelt over Adélaïde, en over hoe hij nooit iemand anders dan Madeleine graag gezien heeft. En dan ziet hij de ring aan de hand van Madeleine. En sterft. En duikt er plots een Indiaan op, die Madeleine zegt geonden te zijn door zijn Meester om haar te beschermen. Haar ogen worden geel, ze grist de medailles van de borst van Julien, en vertrekt? Naar waar? Naar de vijand, zegt de Indiaan. Ze noemen zich Voleurs d’Empires.

Feray hoort dat de begraafplaats waar Clémentine ligt, zwaar gebombardeerd werd. Het graf is vernietigd, hij vindt er de ring — en net dan komen Madeleine en Tonto er aan.Het duurt niet lang; de Indiaan maakt korte metten met de al gewonde Feray — en Lévadé, die er nochtans was, komt niet tussen!

Nicolas is op stap voor de Voleurs, maar is plots omsingeld: Lévadé heeft zijn kazak gekeerd, de snoodaard! En niet eens uit idealisme of zelfs maar opportunisme, maar uit jaloerzigheid dat het Nicolas was en niet hij die Feray mocht opvolgen. En kijk, nu is hij chef van de politie. Kch! En Nicolas klaar om gefusilleerd te worden!

En nét voor hij er moet aan geloven, wordt hij bevrijd: ’t is Anaïs, met de vrijgeleide van de maat van Hugo, betaald met het geld van Feray!

Veel vijven en zessen, en ’t is eind goed al goed, hoeri, hoera.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *