Jean Dufaux (tekst) - Martin Jamar (beeld)
Glénat, 1999, 49 blz.
De actie verschuift naar het platteland, waar Lévadé te weten komt dat Nicolas d’Assas de bastaardzoon van de Vicomtesse de Val is (die V in zijn zijde, dat was van een brandmerk net na zijn geboorte — geen sympathieke mens, de Vicomte). Die blijkt wapens te fabriceren voor de Pruisen. En die de oudere broer is van de vrouw van Feray.
Julien komt Adélaïde tegen, de Commune komt onder stoom, Nicolas gaat naar Madeleine, Julien komt er binnen, blijkt dat Adélaïde hem wat fleurs de peau opgespeld had en dat hij, euh, ook gek geworden is. Of zo.
Parijs in vlammen: zoom op de N van Napoleon op de Pont Saint-Michel, zoom op dezelfde N op een steek, zoom uit: het is het personage met het doodshoofd!
Anaïs luistert naar een speech van Louise Michel. Na afloop wordt ze geïnterpelleerd door Victor Hugo die zich daar ook toevallig bevond, Lévadé komt tussen, en sleurt ze mee naar het huis van Madeleine. Hij brengt Anaïs up to speed over de afkomst van Nicolas, en over Feray en de Val.
En ’t is een belegering van het pensionaat: de politie wil die ring ook hebben — maar Adélaïde slaagt erin te ontsnappen.
Geef een reactie