Vladimir Nabokov
Heinemann, 1957, 208 blz.
Ik zit al sinds gisteren met Pnin in mijn hoofd. Arme Pnin.
Pnin is een karikatuur van een mens, kaal, te gespierd bovenlijf, dunne beentjes, vrouwelijke voeten. Pnin spreekt een vreemd soort Engels, vol Russische constructies, en Franse en Duitse klanken. Pnin wordt geleefd, door zijn ex-vrouw, door zijn collega’s aan de universiteit.
His life was a constant war with insensate objects that fell apart, or attacked him, or refused to function, or viciously got themselves lost as soon as they entered the sphere of his existence. Pnin is belachelijk, en hij beseft het zelf niet.
Aan de oppervlakte is dat de indruk. Het boek is een reeks vignetten, die in schuifjes gepubliceerd werden in The New Yorker, en dan aan elkaar geschakeld werden voor het boek: Pnin neemt de verkeerde trein, Pnin huurt een kamer, Pnin komt zijn ex-vrouw tegen, Pnin is op bezoek bij andere Russische émigrés, Pnin geeft een feest.
Een reeks bijzonder grappige vignetten — die Pnin toch! is telkens de ondertoon — maar gaandeweg lijkt het alsof er een zeer ongelijke strijd aan de gang is. Pnin wordt door de verteller neergezet als een karikatuur, maar door de kieren van het verhaal komt er een andere mens tevoorschijn, en wordt het alsmaar duidelijker dat de verteller niet erg te vertrouwen is.
De verteller is een smeerlap, die ik verdenk van een afrekening met Pnin. Waar Humbert Humbert uit Lolita achter zijn zelfopgebouwde façade een sléchte mens is, blijkt Pnin een in-goede mens te zijn.
Zijn ex-vrouw zadelt hem op met haar zoon uit een tweede huwelijk, en Pnin doet zijn uiterste best om hem te helpen: ontroerend, hoe hij voor zijn eerste bezoek een boek gaat kopen en een voetbal, en als dan blijkt dat de zoon niet graag voetbalt, loopt hij snel naar boven, steekt hij de voetbal weg en geeft hij hem geld in de plaats. De verteller gebruikt de episode als een illustratie om nog eens door te drukken hoe onhandig Pnin wel is (hij breekt half de kamer af terwijl hij die voetbal wegsteekt), maar wat blijft hangen, is de ontroering.
Hij is ook niet zo’n kluns als de verteller hem neerzet: als hij bij zijn Russische vrienden is, is hij plots geen belachelijke nar meer, maar een geliefde, gesofisticeerde en zelfs sportieve man, helemaal in zijn element.
En door en achter alles heen is Pnin ook een dieptragisch figuur, zelfs al blijft hij fundamenteel optimistisch van inborst: zijn eerste grote liefde kwam om in een concentratiekamp (en daar is hij nog altijd niet over); hij trouwde met een vrouw waar hij stapelverliefd op was, maar die hem niet graag zag (en hij is er nog altijd verliefd op).
Een zeer vreemd boek: ik heb enorm veel moeten lachen toen ik het las, en achteraf bleef vooral een vaag gevoel van droevige nostalgie achter.
Ik lees dat Pnin even terugkomt als professor in Nabokov’s Pale Fire. Ik weet al wat op mijn leeslijst te zetten.
En als Pnin nog niet op uw “te lezen”-lijst stond: doen, en wel meteen.
Geef een reactie